Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения Павлик Сергей
„Het is eigenlijk voor mijn man, dat ik kom, dokter”.
„Wat heeft jouw man dan wel?”
„Hij denkt dat hij onzichtbaar is”.
„Dan zal je hem toch eens moeten meebrengen, dat ik hem kan onderzoeken”.
„Maar dokter, hij zit hier naast mij”.
Lotto
(Лото)
Een man komt bij de dokter (один мужчина приходит к врачу) en de dokter vraagt aan de patint (и врач спрашивает у пациента) wat zijn probleem is (какая у него проблема: «что есть его проблема»).
De man antwoordt (мужчина отвечает): „Ik ben getrouwd met een oerlelijke vrouw (я женат на ужасно/крайне некрасивой женщине; lelijk – некрасивый, безобразный; oer – пра– /приставка, обозначающая древность, имеет в нидерландском также усилительное значение: «крайне»/) gewoon voor het geld (просто из-за денег)”.
De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan (врач говорит: какая же у вас тогда проблема)?”
De patint antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen (неделю назад я выиграл в лото; geleden – прошлый, прошедший, минувший: twee weken geleden – две недели тому назад; winnen – выигрывать)”.
Een man komt bij de dokter en de dokter vraagt aan de patint wat zijn probleem is.
De man antwoordt: „Ik ben getrouwd met een oerlelijke vrouw gewoon voor het geld”.
De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan?”
De patint antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen”.
Vissen
(Ловить рыбу)
Een man is aan het vissen (один мужик /сидит/ ловит рыбу; is aan het vissen – «находится при ловле рыбы», эта форма соответствует настоящему продолженному времени) als er een voorbijganger langskomt (когда к нему подходит один прохожий; langs komen bij iemand – зайти, заскочить к кому-либо) en vraagt (и спрашивает): „Bijten ze (клюют они; bijten – кусать/ся/; клевать /о рыбе/)?”
Zegt de man (мужик говорит): „Waarom denk je dan (почему тогда по-твоему) dat ik zo ver van de kant af zit (я так далеко от края сижу? van… af – от)?”
Een man is aan het vissen als er een voorbijganger langskomt en vraagt: „Bijten ze?”
Zegt de man: „Waarom denk je dan dat ik zo ver van de kant af zit?”
Gestolen
(Украли: «украдено»)
Een man komt lachend een politiebureau binnen (один мужчина заходит, смеясь, в полицейское бюро, binnenkomen – входить /во что-либо/; прибывать), hij zegt (он говорит): „Mijn auto is gestolen (мою машину украли: «моя машина украдена»; stelen – красть, воровать)”.
Agent: „Waarom lacht u dan (почему вы тогда смеетесь)?”
De man: „Mijn schoonmoeder zat erin (моя теща сидела в ней; erin – в этом; в нем/в ней)”.
Een man komt lachend een politiebureau binnen, hij zegt: „Mijn auto is gestolen”.
Agent: „Waarom lacht u dan?”
De man: „Mijn schoonmoeder zat erin”.
Zondagmorgen aan de ontbijttafel
(Воскресным утром за завтраком 1 )
„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig (мамочка, мое яйцо имеет такой неприятный вкус; smaken – быть вкусным; иметь вкус /naar – чего/).
„Houd je mond en eet het op (молчи и съешь его полностью; zijn mond houden – молчать: «держать свой рот»; opeten – съесть /всё, до конца/, доесть). Over het eten mag niet worden gezanikt (о еде не ноют: «нельзя, чтобы нылось»; zaniken – ныть).
„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten (мамочка, клювик я тоже должен съесть; snavel – клюв)?”
„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig”.
„Houd je mond en eet het op. Over het eten mag niet worden gezanikt”.
„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten?”
Zich eruit werken
(Выкрутиться 2 )
„En mevrouw, hoe gaat het met u (как поживаете, госпожа: «как это идет с вами»)?” vraagt een vriendelijke heer (спрашивает дружелюбный господин). „Is alles ook goed met uw man (с вашим мужем тоже все хорошо)?”
Hij slikt zijn woorden in (он проглатывает свои слова; slikken – глотать), want hij ziet opeens (потому что он вдруг видит) dat ze in de rouw is (что она в трауре). Snel voegt hij eraan toe (он быстро добавляет /к сказанному/; toevoegen – добавлять /aan – к/; eraan – к этому /добавить/): „Ligt hij nog altijd op hetzelfde kerkhof (он все еще лежит на том же кладбище; altijd – всегда; все еще)?”
„En mevrouw, hoe gaat het met u?” vraagt een vriendelijke heer. „Is alles ook goed met uw man?”
Hij slikt zijn woorden in, want hij ziet opeens dat ze in de rouw is. Snel voegt hij eraan toe: „Ligt hij nog altijd op hetzelfde kerkhof?”
In de boetiek
(В бутике /небольшом магазине модной одежды/)
Ietwat verlegen (немного смущенно) fluistert het jonge meisje (шепчет молодая девушка; fluisteren – шептать) tegen de verkoper in de boetiek (продавцу в бутике): „Vindt u niet (вы не находите) dat deze jurk te bloot is (что это платье слишком открытое; bloot – голый, обнаженный; непокрытый)?”
Hij werpt een blik (он бросает взгляд) in haar decollet en vraagt (на ее декольте и спрашивает): „Heeft u borsthaar (у вас есть волосы на груди; borst – грудь)?”
„Natuurlijk niet (нет, конечно)
„In dat geval (в этом случае) heeft u gelijk (вы правы; gelijk hebben – быть правым: «иметь правоту»), die jurk is te bloot (это платье слишком открытое)”.
Ietwat verlegen fluistert het jonge meisje tegen de verkoper in de boetiek: „Vindt u niet dat deze jurk te bloot is?”
Hij werpt een blik in haar decollet en vraagt: „Heeft u borsthaar?”
„Natuurlijk niet!” zegt het meisje verontwaardigd.
„In dat geval heeft u gelijk, die jurk is te bloot”.
Kippen
(Куры)
Twee kippen (две курицы) rennen voor een haan uit (бегут впереди петуха; vooruit – вперед, впереди). Kakelt de ene kip tegen de andere (кудахчет одна курица другой): „Niet zo vlug (не так быстро)! Hij is niet zo jong meer (он уже не так молод; meer – больше)!”
Twee kippen rennen voor een haan uit. Kakelt de ene kip tegen de andere: „Niet zo vlug! Hij is niet zo jong meer!”
Een prestatie
(Достижение)
De haan komt in het kippenhok (петух входит в курятник; hok – хлев) en sjouwt een struisvogelei naar binnen (и затаскивает внутрь страусиное яйцо).
Hij zegt (он говорит): „Dames, ik wil niet vervelend doen (дамы, я не хочу быть надоедливым = показаться занудой; vervelend – скучный, нудный), maar ik wou jullie toch eens laten zien (но я хотел бы вам все-таки показать: «дать увидеть») wat men elders presteert (чего в других местах достигают; men – неопределенно-личное местоимение, сравните: men zegt – говорят; elders – в другом месте)”.
De haan komt in het kippenhok en sjouwt een struisvogelei naar binnen.
Hij zegt: „Dames, ik wil niet vervelend doen, maar ik wou jullie toch eens laten zien wat men elders presteert”.
Zusje
(Сестренка)
Kareltje moet zijn zusje meenemen (Карел должен взять его = свою сестренку с собой) als hij gaat vissen (когда он идет ловить рыбу; vis – рыба; vissen – ловить рыбу). Hij komt met een gezicht (он приходит с лицом) als een donderwolk (похожим на тучу: «как грозовое облако»; donder – гром; wolk – облако) weer thuis (снова домой).
Kareltje: „Ik ga nooit meer vissen met mijn zusje (я не пойду никогда больше ловить рыбу с моей сестренкой)”.
Mama: „De volgende keer (в следующий раз) moet je je zusje uitleggen (ты должен объяснить твоей сестренке) dat ze stil moet zijn (чтобы она не шумела: «что она тихой должна быть»)”.
Kareltje: „Ze is stil genoeg mams (она достаточно тихая, мама), maar ze eet al het aas op (но она съедает всю наживку/приманку)!”
Kareltje moet zijn zusje meenemen als hij gaat vissen. Hij komt met een gezicht als een donderwolk weer thuis.
Kareltje: „Ik ga nooit meer vissen met mijn zusje”.
Mama: „De volgende keer moet je je zusje uitleggen dat ze stil moet zijn”.
Kareltje: „Ze is stil genoeg, mams, maar ze eet al het aas op!”
Oma
(Бабушка)
Jantje komt bij oma en vraagt (Янтье приходит к бабушке и спрашивает): „Oma, bent u van karton (бабушка, а вы из картона)?”
Oma zegt: „Nee Jantje, hoe kom jij daarbij (нет, Янтье, а с чего ты это взял: «как ты к этому пришел?»)?”
Jantje: „Nou, papa zei: Morgen komt die oude doos weer (ну, папа сказал: завтра придет та старая коробка снова)!”
Jantje komt bij oma en vraagt: „Oma, bent u van karton?”
Oma zegt: „Nee, Jantje, hoe kom jij daarbij?”
Jantje: „Nou, papa zei: Morgen komt die oude doos weer!”
Beoordelen
(Судить)
Een oude dame stapt in een warenhuis in de lift (пожилая дама входит в лифт в универсальном магазине; waar – товар, waren – товары). Zenuwachtig vraagt ze aan de liftbediende (она спрашивает нервно у лифтера; zenuw – нерв: op de zenuwen werken – действовать на нервы; achten – уважать, почитать; обращать внимание; liftbediende – лифтер: «обслуживающий лифт»; bedienen – обслуживать; bediende – служащий): „Als de lift nu plotseling kapotgaat (если лифт сейчас внезапно сломается; kapt – сломанный), ga ik dan naar boven of naar beneden (я поеду тогда наверх или вниз)?”
„Dat is niet aan mij te beoordelen (об этом не мне судить),” antwoordt de bediende (отвечает лифтер). „Dat hangt er helemaal vanaf (это полностью зависит от того) hoe u geleefd hebt (как вы прожили; leven – жить, существовать)”.
Een oude dame stapt in een warenhuis in de lift. Zenuwachtig vraagt ze aan de liftbediende: „Als de lift nu plotseling kapotgaat, ga ik naar boven of naar beneden?”
„Dat is niet aan mij te beoordelen,” antwoordt de bediende. „Dat hangt er helemaal vanaf hoe u geleefd hebt”.
Nieuweling
(Новичок)
De nieuwe werknemer (новый работник) stond wat hulpeloos (стоял немного беспомощно; staan – стоять; hulp – помощь) bij de papierversnipperaar (у машины для уничтожения бумаг; versnipperen – разрезать на мелкие части; snipper – обрезок, отрезанная полоска)
„Kan ik u helpen (могу я вам помочь)?”, vroeg een secretaresse (спросила секретарша; vragen – спрашивать).
„Ja”, zei hij, „hoe werkt dat ding?” (да, сказал он, как эта вещь работает?) „Heel simpel”, zegt ze (очень просто, говорит она), pakte het dikke dossier (взяла толстое досье; pakken – хватать, схватить) en stopte het in de versnipperaar (и сунула его в машину для уничтожения бумаг).
„Bedankt, maar waar komen de kopien er nu uit (благодарю, а откуда здесь теперь выходят копии)?”
De nieuwe werknemer stond wat hulpeloos bij de papierversnipperaar.
„Kan ik u helpen?” vroeg een secretaresse.
„Ja” zei hij, „hoe werkt dat ding?”
„Heel simpel”, zegt ze, pakte het dikke dossier en stopte het in de versnipperaar.
„Bedankt, maar waar komen de kopien er nu uit?”
Te laat
(Слишком поздно)
Vierentwintig jaar lang (в течение 24 лет) was Willem elke morgen (Виллем был каждое утро) op tijd op zijn werk geweest (вовремя на своей работе), nog nooit had hij een dag gemist (еще никогда он не пропустил и дня; missen – упустить; промахнуться, ошибиться; не хватать, недоставать).
Vandaag was hij voor het eerst te laat (сегодня он впервые опаздывал; te laat zijn – опаздывать: «быть слишком поздно») en zijn baas had al tien keer op zijn horloge gekeken (и его шеф уже десять раз взглянул на свои часы; kijken – смотреть, глядеть). Om half elf (в половину одиннадцатого) kwam Wilem met zijn hoofd in het verband (прибыл Виллем с перевязанной головой: «с его головой в повязке») het kantoor binnen stappen (в контору ступать = входя). Hij miste enkele tanden (у него недоставало нескольких зубов) en hij zei met een van pijn vertrokken gezicht (и он сказал с перекошенным от боли лицом; vertrekken – изменять /выражение лица/, перекашивать /лицо/): „Ik ben thuis van de trap gevallen (я упал дома с лестницы; vallen – падать)”.
„Zo”, antwoordt zijn baas ongeduldig (так, отвечает его шеф нетерпеливо; geduldig – терпеливо; dulden – терпеть, переносить), „en moet zoiets anderhalf uur duren (и должно что-то подобное полтора часа длиться)?”
Vierentwintig jaar lang was Willem elke morgen op tijd op zijn werk geweest, nog nooit had hij een dag gemist. Vandaag was hij voor het eerst te laat en zijn baas had al tien keer op zijn horloge gekeken. Om half elf kwam Willem met zijn hoofd in het verband het kantoor binnen stappen. Hij miste enkele tanden en hij zei met een van pijn vertrokken gezicht: „Ik ben thuis van de trap gevallen”.
„Zo”, antwoordt zijn baas ongeduldig, „en moet zoiets anderhalf uur duren?”
Huwelijkslijst
(Свадебный список)
Komt een oudere man in de apotheek en vraagt (заходит пожилой мужчина в аптеку и спрашивает; oud – старый; ouder – старше; пожилой): „Hebt u tabletten (у вас есть таблетки) om een vals gebit te reinigen (чтобы искусственную: «фальшивую» челюсть чистить; rein – чистый)?”
„Natuurlijk (естественно/конечно).”
„Hebt u krukken (у вас есть костыли)?”
„Jazeker (да, конечно; zeker – определенно, непременно; конечно)”.
„Hebt u batterijen voor hoorapparaten (у вас есть батарейки к слуховым аппаратам; horen – слышать)?”
„Zeker, mijnheer (конечно, господин)”.
„Verkoop u luiers (вы продаете пеленки) voor mensen met incontinentie (для людей с недержанием /мочи/)?”
„Die hebben we ook, mijnheer (у нас они есть тоже, господин)”.
„En viagra (а виагру /средство от импотенции/)?”
„Geen probleem (нет проблемы)”.
„O. K., dan wil ik hier wel (хорошо, тогда я хочу здесь, пожалуй) mijn huwelijkslijst leggen (положить мой брачный список /для покупок, подарков/; huwelijk – супружество, брак; женитьба, замужество: in het huwelijk treden – вступать в брак)”.
Komt een oudere man in de apotheek en vraagt:
„Hebt u tabletten om een vals gebit te reinigen?”
„Natuurlijk”.
„Hebt u krukken?”
„Jazeker”.
Hebt u batterijen voor hoorapparaten?”
„Zeker, mijnheer”.
„Verkoop u luiers voor mensen met incontinentie?”
„Die hebben we ook, mijnheer”.
„En viagra?”
„Geen probleem”.
„O. K., dan wil ik hier wel mijn huwelijkslijst leggen”.
Een nieuws
(Новость)
Arts tegen patint (врач пациенту): „Ik heb goed nieuws (у меня есть хорошая новость) en ik heb slecht nieuws (и у меня есть плохая новость). Het slechte nieuws is (плохая новость есть = заключается в том) dat u hooguit nog maar drie dagen te leven hebt (что вам самое большее еще только три дня осталось жить)”.
„En wat is dan het goede nieuws (а какая тогда хорошая новость)?” vraagt de patint geschrokken (спрашивает пациент испуганно; schrikken – испугаться).
„Dat ik na maanden aandringen (что я после месяцев настаивания; aandringen – настаивать /ор – на/; настояние, требование; dringen – напирать; продираться, проникать) eindelijk met mijn assistente naar bed ben geweest (наконец-то с моей ассистенткой побывал в постели)”.
Arts tegen patint: „Ik heb goed nieuws en ik heb slecht nieuws. Het slechte nieuws is dat u hooguit nog maar drie dagen te leven hebt”.
„En wat is dan het goede nieuws?” vraagt de patint geschrokken.
„Dat ik na maanden aandringen eindelijk met mijn assistente naar bed ben geweest”.
Positief denken
(Думать позитивно)
Een man zegt tegen de psychiater (мужчина говорит психиатру): „Ik ben het leven moe (мне надоело жить; moe – уставший, утомленный; moe zijn – устать), ik ga mezelf voor de trein gooien (я пойду брошусь под поезд: «пойду меня самого перед поездом бросить»; zich gooien – бросаться; gooien – бросать)!”
Zegt de psychiater: „Ik heb u toch altijd verteld (я вам ведь всегда рассказывал; vertellen – рассказывать) dat u een positieve draai aan uw leven moet geven (что вы вашу жизнь должны позитивно представлять; een draai aan iets geven – что-то так представить, что изменит взгляд на это: «давать чему-то поворот, задавать вращение»; draaien – вращать, вертеть) en aan alle dingen in het leven (и все вещи в жизни)”.
„Inderdaad!” zegt de man (в самом деле, говорит мужчина). „Daar heeft u gelijk in (вы в этом правы). Ik zal anders zeggen (я скажу иначе): Ik ga mijn leven op de rails zetten (я поставлю мою жизнь на рельсы)!”
Een man zegt tegen de psychiater: „Ik ben het leven moe, ik ga mezelf voor de trein gooien!”
Zegt de psychiater: „Ik heb u toch altijd verteld dat u een positieve draai aan uw leven moet geven en aan alle dingen in het leven”.
„Inderdaad!” zegt de man. „Daar heeft u gelijk in. Ik zal anders zeggen: Ik ga mijn leven op de rails zetten!”
Pannekoeken
(Блины)
Het onderzoek dat de psychiater op aandrang (обследование, которое психиатр по настоянию; aandringen – настаивать) van haar familie (ее родственников) heeft gedaan (сделал) valt erg mee (прошло лучше, чем ожидалось; meevallen – посчастливиться, повезти, обернуться лучше, чем ожидалось; erg – злой; дурной; очень, сильно). „Waarom hebben ze u eigenlijk (почему, собственно /говоря/, они вас) naar mij toegestuurd (направили ко мне; sturen – править /рулем/; вести /судно/; посылать, отправлять, сравните: stuurman – штурман; рулевой)?” vraagt hij de vrouw (спрашивает он женщину). „Alleen omdat ik zo dol ben op pannekoeken (только потому, что я без ума от блинов; dol – сумасшедший, безумный; dol zijn op iets – сходить с ума по чему-либо)”, zegt ze (говорит она).
Psychiater lachend (психиатр, смеясь): „Maar mijn beste mevrouw (но, моя дорогая: «наилучшая» госпожа), dat ben ik ook (я это тоже = я тоже без ума от них), dat is toch geen reden… (это ведь не причина/не повод)”
„U ook?” valt de vrouw hem in de rede (вы тоже, перебивает его женщина; iemand in de rede vallen – перебивать кого-либо: «падать кому-либо в речь»). „Dan moet u eens bij mij thuis komen (тогда вы должны как-нибудь ко мне домой прийти)
Het onderzoek dat de psychiater op aandrang van haar familie heeft gedaan valt erg mee.
„Waarom hebben ze u eigenlijk naar mij toegestuurd?” vraagt hij de vrouw.
„Alleen omdat ik zo dol ben op pannenkoeken”, zegt ze.
Psychiater lachend: „Maar mijn beste mevrouw, dat ben ik ook, dat is toch geen reden…”
„U ook?” valt de vrouw hem in de rede.”Dan moet u eens bij mij thuis komen. Ik heb er een zolder vol van!”
Op een brug
(На мосту)
Een politieagent belette een man (полицейский помешал мужчине; beletten = belemmeren – препятствовать, мешать) van de brug te springen (прыгнуть с моста).
„Als je springt (если ты прыгнешь)”, pleitte de agent (разъяснял агент; pleiten – защищать в суде; pleiten tegen iets – выступать против чего-либо; pleiten voor iets – выступать за что-либо)”, moet ik je naspringen (я должен прыгать за тобой), en terwijl we dan op de ambulance wachten (и пока мы тогда ждем скорую), krijgen wij allebei een longontsteking (мы оба получим воспаление лёгких; long – лёгкое; ontsteken – зажигать; загораться; воспаляться) en gaan wij allebei dood (и мы оба умрем; dood – мертвый). Doe me een lol (сделай мне удовольствие), ga nu naar huis en hang je op (пойди сейчас домой и повесься; zich ophangen – повеситься)!”
Een politieagent belette een man van de brug te springen.
„Als je springt”, pleitte de agent, „moet ik je naspringen, en terwijl we dan op de ambulance wachten, krijgen wij allebei een longontsteking en gaan we allebei dood. Doe me een lol, ga nu naar huis en hang je op!”
Adam en Eva
(Адам и Ева)
Adam en Eva zaten op het gras in de hemel (Адам и Ева сидели на траве в небесах).
Ineens vraagt Eva (Ева вдруг спрашивает): „Adam, vind jij mij nog mooi (Адам, ты находишь меня /все/ еще красивой)?”
Adam: „Natuurlijk, wie anders (конечно, кого /же/ еще)”.
Adam en Eva zaten op het gras in de hemel.
Ineens vraagt Eva: „Adam, vind jij mij nog mooi?”
Adam:”Natuurlijk, wie anders”.
Op het kerkhof
(На кладбище)
Een lijk wandelt over het kerkhof (труп прогуливается через кладбище; wandelen – гулять, бродить) met zijn grafzerk (с его = со своей надгробной плитой; graf – могила; zerk – надгробный камень, каменная плита) bij zich (при себе = при нем).
Verbaasd (удивленно; verbazen – удивлять, изумлять) vraagt een dode kennis (спрашивает умерший знакомый; kennis – знание; знакомство; знакомый): „Waarom zeul je (почему ты тащишь) je graafsteen toch mee (твое надгробие-то с собой; steen – камень)?”
„Ach, zonder identiteitsbewijs (ах, без удостоверения личности; bewijs – доказательство; свидетельство; bewijzen – доказывать) kom je tegenwoordig nergens meer (/не/ придешь ты в настоящее время никуда больше = куда сегодня пойдешь без удостоверения личности; tegenwoordig – настоящий, существующий)!”
Een lijk wandelt over het kerkhof met zijn graafzerk bij zich.
Verbaasd vraagt een dode kennis: „Waarom zeul je je graafsteen toch mee?”
„Ach, zonder identiteitsbewijs kom je tegenwoordig nergens meer!”
In het vliegtuig
(В самолете)
Het was etenstijd in het vliegtuig (было обеденное время: «время приема пищи» в самолете; eten – есть, кушать; еда; кушанье; обед).
„Wilt u iets eten (вы хотите что-то поесть)?” vroeg de stewardess aan een man (спросила стюардесса у одного мужчины; vragen – спрашивать).
„Waaruit kan ik kiezen (из чего я могу выбрать)?” vroeg hij (спросил он).
„Uit ja of nee (из «да» или «нет»),” zegt de stewardess (говорит стюардесса).
Het was etenstijd in het vliegtuig.
„Wilt u iets eten?” vroeg de stewardess aan een man.
„Waaruit kan ik kiezen?” vroeg hij.
„Uit ja of nee,” zegt de stewardess.
Militairen
(Военные)
Er staan een paar militairen (/здесь/ стоит: «встает» пара военных) tegenover elkaar (друг против друга) op te scheppen (хвастаясь/и хвастаются/; opstaan – вставать, подниматься) over hoe hoog hun IQ wel is (о том, как высок их уровень умственного развития; IQ = intelligence quotient /англ./ – коэффициент умственного развития). Dan komt er iemand naast staan (тогда подходит кто-то с ними рядом встать = и останавливается рядом с ними), die al een tijdje (который уже некоторое время) heeft staan luisteren (стоял и слушал). Hij zegt (он говорит):
– Nee jongens (нет, парни), het meten van je slimheid (измерение твоего ума) aan de hand van het IQ (на основе IQ) is al lang verleden tijd (уже давно прошедшее время). Ze hebben al lang een nieuwe eenheid gevonden: de „tre” (/они/ уже давно нашли новую единицу; vinden – находить).
Al die militairen knikken zo’n beetje (все те военные кивают так немножко) en zeggen allemaal zoiets van (и все говорят что-то в этом роде):
– Ja, daar hebben wij wel eens iets over gehoord (да, мы уже как-то что-то слышали об этом).
Dan zegt de man (потом мужчина говорит):
– Ik zal een voorbeeld geven (я приведу пример: «я буду пример давать»). Einstein bijvoorbeeld, was heel erg slim (Эйнштейн, например, был очень и очень умный: «совсем очень умный»; voorbeeld – пример, образец). Hij was dus een „mega-tre” (он был, значит, мега-тере; dus – следовательно, итак, значит). Kijk ik, ik ben niet zo slim (смотрите: я = взять меня, я не так умен; slim – хитрый; умный, ловкий), ik ben een „kilo-tre” (я – кило-тере). En ja, dan heb je ook nog militairen (ну вот, потом есть еще военные: «потом есть у тебя/у вас еще военные»)!
Er staan een paar militairen tegenover elkaar op te scheppen over hoe hoog hun IQ wel is.
Dan komt er iemand naast staan, die al een tijdje heeft staan luisteren. Hij zegt:
– Nee jongens, het meten van je slimheid aan de hand van het IQ is al lang verleden tijd. Ze hebben al lang een nieuwe eenheid gevonden: „de tre”.
Al die militairen knikken zo’n beetje en zeggen allemaal zoiets van: