Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения Павлик Сергей
– Nee. Maar er is wel een meneer De Haan (нет, но здесь есть господин Де Хан /Петух/)!
– Ja, dat moet hem zijn (да, это, должно быть, он: «это должен быть он»). Ik heb hem al tien jaar niet meer gezien (я его уже десять лет не видал: «больше не видел»)!
Een bezoeker vraagt aan de concirge:
– Woont er een meneer Kuiken in dit gebouw?
– Nee. Maar er is wel een meneer De Haan!
– Ja, dat moet hem zijn. Ik heb hem al tien jaar niet meer gezien!
Een oplossing
(Решение)
Jantje (Иванушка: «Янчик»): – Je ziet er moe uit, postbode (ты выглядишь уставшим, почтальон).
Postbode: – Wat wil je (что хочешь ты = а как ты хотел)? Heel de dag hard werken… (весь день тяжело/жестко = не покладая рук работать)
Jantje: – Ga toch naar huis (иди же домой)!
Postbode: – Kijk eens wat ik nog in mijn tas heb (посмотри-ка, что у меня еще в сумке)?
Jantje: – Stuur het dan op met de post (отправь тогда это почтой)!
Jantje: – Je ziet er moe uit, postbode.
Postbode: – Wat wil je? Heel de dag hard werken…
Jantje: – Ga toch naar huis!
Postbode: – Kijk eens wat ik nog in mijn tas heb?
Jantje: – Stuur het dan op met de post!
Dure trommel
(Дорогой барабан)
Koen is volgende week jarig (у Куна на следующей неделе день рождения; jarig – годовалый; hij is vandaag jarig – у него сегодня день рождения). Zijn vader is op zoek naar een trommel voor hem (его отец – в поисках барабана для него).
– Kijk, mijnheer, – zegt de verkoopster (посмотрите, господин, говорит продавщица) – deze rode hier kost 5 /vijf/ euro, die blauwe 7 /zeven/ euro en die gele, ja, dat is een speciale (этот красный здесь стоит 5 евро, тот синий – 7 евро, а тот желтый, да, это специальный/особенный). Die kost 12 /twaalf/ euro (он стоит 12 евро).
– Hm… En wat is er dan wel zo speciaal aan (а что в нем тогда такого специального/особенного)? – vraagt de vader (спрашивает отец).
– Die is gegarandeerd binnen een week stuk, mijnheer (тот гарантированно в течение недели сломается: «сломан», господин; stuk – сломанный, разломанный; испорченный), – antwoordt de verkoopster (отвечает продавщица).
Koen is volgende week jarig. Zijn vader is op zoek naar een trommel voor hem.
– Kijk, mijnheer, – zegt de verkoopster – deze rode hier kost 5 euro, die blauwe 7 euro en die gele, ja, dat is een speciale. Die kost 12 euro.
– Hm… En wat is er dan wel zo speciaal aan? – vraagt de vader.
– Die is gegarandeerd binnen een week stuk, mijnheer, – antwoordt de verkoopster.
Toilet
(Туалет)
– Ober, waar is hier het toilet (официант, где здесь туалет)?
– U kunt er op dit ogenblik geen gebruik van maken (вы не можете им в настоящий момент пользоваться: gebruik maken – «делать использование» = gebruiken – использовать), het is verstopt (он засорен; verstoppen – затыкать; прятать; засорять; stoppen – сунуть; затыкать).
– O, dan help ik wel even zoeken (о, тогда помогу я, пожалуй, как раз искать! /игра слов/: verstoppen – спрятать; забить, засорить)!
– Ober, waar is hier het toilet?
– U kunt er op dit ogenblik geen gebruik van maken, het is verstopt.
– O, dan help ik wel even zoeken!
Met opzet
(Умышленно: «с намерением»)
Een cowboy gaat een verzekering afsluiten (один ковбой собирается застраховаться: «страхование заключить»; verzekering – страхование; страховка; verzekeren – обеспечивать; страховать, застраховывать; zeker – безопасный; надежный; afsluiten – запирать; заключать). De verzekeringsagent vraagt of hij wel eens een ongeluk heeft gehad (страховой агент спрашивает, был ли у него когда-нибудь несчастный случай).
– Nee, – antwoordt de cowboy. – Ik ben wel al een keer door een slang gebeten (я, пожалуй, уже один раз змеей был укушен = один раз меня укусила змея). En op een andere keer werd ik door een paard getrapt (а в другой раз меня лягнула лошадь; trappen – ударить ногой, брыкнуть). Ik had toen drie gebroken ribben (у меня тогда было три сломанных ребра; breken – ломать).
– Noem je dat geen ongelukken? – vraagt de agent verbaasd (и ты называешь это не несчастные случаи? спрашивает агент, удивленный).
– Oh nee, – zegt de cowboy. – Ze deden dat met opzet (нет, они делали это умышленно: «с умыслом»; doen – делать).
Een cowboy gaat een verzekering afsluiten. De verzekeringsagent vraagt of hij wel eens een ongeluk heeft gehad.
– Nee, – antwoordt de cowboy. – Ik ben wel al een keer door een slang gebeten. En op een andere keer werd ik door een paard getrapt. Ik had toen drie gebroken ribben.
– Noem je dat geen ongelukken? – vraagt de agent verbaasd.
– Oh nee, – zegt de cowboy. – Ze deden dat met opzet.
De juiste weg
(Правильный путь)
Een auto rijdt door de voorgevel van een huis (одна машина въезжает через фасад дома = врезается в стену фасада дома) en komt in de woonkamer bruusk tot stilstand (и останавливается резко в жилой комнате; tot stilstand komen: «прийти к остановке» = stilstaan – замереть, останавливаться).
De bewoner van het huis (обитатель/житель дома) komt in pyjama zijn slaapkamer uit (выходит в пижаме из своей спальни) en wordt woest als hij de schade ziet (и становится разъяренным/свирепым, когда он видит повреждения; woest – пустынный, необитаемый; необузданный, разнузданный; schade – убыток, вред, ущерб: schade lijden – терпеть убыток, de schade vergoeden – возместить убытки).
– Waar moet u heen (куда вам надо)? – roept hij woedend (кричит он в бешенстве; woeden – неистовствовать; woede – ярость, бешенство).
– Euh… naar Brussel… – antwoordt de versufte chauffeur (ээ… в Брюссель… отвечает растерянный водитель; versuffen – отуплять).
– Rij dan verder door de gang tot in de keuken (проезжай тогда дальше по коридору до кухни; ver – далеко; verder – дальше), neem daarna de eetkamer rechts (возьми потом столовую: «комнату для еды» справа), sla linksaf (возьми налево; afslaan – поворачивать) en ga via de badkamer tot voorbij de kelder (и поезжай через ванную «до» мимо подвала). Maar doe een beetje rustig aan (но «делай» немного спокойнее = но потише; rustig – спокойный; мирный; rust – отдых, покой; мир, тишина) want de kinderen slapen (потому что дети спят)!
Een auto rijdt door de voorgevel van een huis en komt in de woonkamer bruusk tot stilstand.
De bewoner van het huis komt in pyjama zijn slaapkamer uit en wordt woest als hij de schade ziet.
– Waar moet u heen? – roept hij woedend.
– Euh… naar Brussel… – antwoordt de versufte chauffeur.
– Rij dan verder door de ang tot in de keuken, neem daarna de eetkamer rechts, sla linksaf en ga via de badkamer tot voorbij de kelder. Maar doe een beetje rustig aan, want de kinderen slapen!
Zonder tanden
(Без зубов)
Jantje loopt naar de oude man die op een bank in het park zit (Янтье идет к пожилому мужчине, который сидит на скамейке в парке).
– Opa, heb jij tanden (дедушка, у тебя есть зубы)?
– Nee, mijn jonge, ik heb geen enkele tand meer (нет, мой мальчик, у меня нет ни одного: «ни единого» зуба больше).
– Echt (в самом деле; echt – настоящий, подлинный; действительно)? Wil je dan mijn appel even vasthouden (не хотел бы ты тогда мое яблоко немного подержать = подержи, пожалуйста…; vast – крепко; vasthouden – крепко держать, удерживать) terwijl ik mijn veter vastmaak (пока я мой шнурок завязываю; vastmaken – закреплять: «делать крепким»; завязывать)?
Jantje loopt naar de oude man die op een bank in het park zit.
– Opa, heb jij tanden?
– Nee, mijn jonge, ik heb geen enkele tand meer.
– Echt? Wil je dan mijn appel even vasthouden terwijl ik mijn veter vastmaak?
Inbreker
(Вор-взломщик)
Midden in de nacht (посреди ночи) breekt een dief in (забирается один вор; inbreken – взламывать; совершить кражу со взломом; breken – ломать) bij mijnheer Willems (к господину Виллемсу).
Plots staat de dief in de slaapkamer (внезапно стоит = оказывается вор в спальной комнате).
– Zoekt u iets (вы что-нибудь ищете)? – vraagt mijnheer Willems (спрашивает господин Виллемс).
– Geld! – antwoordt de dief (деньги, отвечает вор).
– O, – lacht mijnheer Willems, – mag ik helpen meezoeken (о, смеется господин Виллемс, могу я помочь искать вместе с /вами/)?
Midden in de nacht breekt een dief in bij mijnheer Willems. Plots staat de dief in de slaapkamer.
– Zoekt u iets? – vraagt mijnheer Willems.
– Geld! – antwoordt de dief.
– O, – lacht mijnheer Willems, – mag ik helpen meezoeken?
Onder vliegen
(Между мухами)
Twee vliegen zitten gezellig te kletsen (две мухи сидят и приятно болтают: «сидят болтать»; gezellig – компанейский, общительный; gezl – подмастерье; товарищ, компаньон). Zegt de ene vlieg tegen de andere (говорит одна муха другой):
– Wat zijn de mensen toch dom (насколько же люди все-таки глупы). Ze geven zoveel geld uit om hun plafond mooi te maken (они расходуют так много денег, чтобы их потолок сделать красивым; uitgeven – расходовать, тратить /деньги/: «выдавать») en dan gaan ze op de vloer lopen (а потом они идут по полу).
Twee vliegen zitten gezellig te kletsen. Zegt de ene vlieg tegen de andere:
– Wat zijn de mensen toch dom. Ze geven zoveel geld uit om hun plafond mooi te maken en dan gaan ze op de vloer lopen.
Niks
(Ничто)
Moeder (мать): – Wat zei je vader (что сказал твой отец; zeggen – говорить, сказать) toen hij zag dat je zijn fiets stuk had gemaakt (когда он увидел, что ты сломал его велосипед; zien – видеть; stuk – сломанный, разломанный)?
Geert (Герт): – Zal ik alle vloeken en lelijke woorden die hij zei maar weglaten (мне лучше: «я должен» все ругательства и некрасивые слова, которые он сказал, опустить; vloek – проклятие; ругательство; vloeken – проклинать; ругаться, сквернословить)?
Moeder: – Natuurlijk (естественно).
Geert: – Hij zei niks (он ничего не сказал).
Moeder: – Wat zei je vader toen hij zag dat je zijn fiets stuk had gemaakt?
Geert: – Zal ik alle vloeken en lelijke woorden die hij zei maar weglaten?
Moeder: – Natuurlijk.
Geert: – Hij zei niks.
Zwervers
(Бродяги)
Twee zwervers werden opgepakt en naar het politiebureau gebracht (двоих бродяг арестовали и доставили/привезли в полицейское бюро: «двое бродяг стали = были задержаны и привезены…»; zwerven – бродить, скитаться; brengen – приносить, приводить, привозить).
– Waar woon je (где ты живешь)? – vraagt een politieman aan een van de zwervers (спрашивает полицейский у одного из бродяг).
– Ik woon nergens, mijnheer de agent (я нигде не живу, господин полицейский).
– En jij? – vraagt de politieman aan de tweede zwerver (а ты? спрашивает полицейский у второго бродяги).
– Ik ben zijn buurman (я его сосед).
Twee zwervers werden opgepakt en naar het politiebureau gebracht.
– Waar woon je? – vraagt een politieman aan een van de zwervers.
– Ik woon nergens, mijnheer de agent.
– En jij? – vraagt de politieman aan de tweede zwerver.
– Ik ben zijn buurman.
Gesprek
(Разговор)
Twee heren op een bank in het park zijn in gesprek (двое господ на скамье в парке беседуют: «находятся в разговоре»).
– Mijn huis hangt vol prachtige schilderijen (мой дом увешен: «висит полон» прекрасными картинами), – zegt de ene heer tegen de andere (говорит один господин другому).
– O ja (о, да = в самом деле)? Uit welke periode (из какого периода = из какой эпохи)?
– Uit de periode dat ik nog geld had (из периода, когда у меня еще были деньги).
Twee heren op een bank in het park zijn in gesprek.
– Mijn huis hangt vol prachtige schilderijen, – zegt de ene heer tegen de andere.
– O ja? Uit welke periode?
– Uit de periode dat ik nog geld had.
Na drie maanden
(Три месяца спустя)
Erik: – Waarom ben je uit dat huis weggegaan (почему ты выехал из того дома)? Je hebt er drie maanden zo naar je zin gehad (тебе в нем три месяца так нравилось; het naar zijn zin hebben – нравиться: «это по своему нраву иметь»; zin – ощущение, чувство; смысл).
Pieter: – Ja, maar toen ontdekte ik dat er geen badkamer was (да, но я затем обнаружил, что там не было = нет ванной; toen – тогда, в то время; потом, затем; en toen? – а потом?).
Erik: – Waarom ben je uit dat huis weggegaan? Je hebt er drie maanden zo naar je zin gehad.
Pieter: – Ja, maar toen ontdekte ik dat er geen badkamer was.
Noach
(Ной)
De leraar godsdienst (учитель религии; godsdienst – религия, вероисповедание; god – бог; dienst – служение, служба) heeft net een les gegeven over de zondvloed (как раз преподал урок о Потопе). Ten afronding vraagt hij aan Gert (в завершение спрашивает он у Герта; afronden – округлять; завершать; rond – круглый) die de hele les duidelijk met andere dingen bezig is geweest (который весь урок явно другими вещами занимался: «занят был»):
– Wat deed Noach in de ark (что делал Ной в ковчеге?)?
– Vissen… (рыбачить/ловить рыбу = ловил рыбу; vis – рыба) – flapt Gert er op goed geluk uit (ляпает Герт наугад; uitflappen – брякнуть, ляпнуть; op goed gluk – наудачу, наугад: «на хорошую удачу»).
– En haalde hij veel vis boven? – vraagt de leraar plagend (и много он рыбы выудил? спрашивает учитель, подтрунивая; boven – вверху, наверху, сверху; naar boven – вверх, наверх; halen – тянуть; доставать, вытаскивать; plagen – дразнить, подтрунивать, ехидничать).
– Nee, – weet Gert, – want hij had maar twee wormen (нет, знает = говорит уверенно Герт, потому что у него было только два червяка).
De leraar godsdienst heeft net een les gegeven over de zondvloed. Ten afronding vraagt hij aan Gert die de hele les duidelijk met andere dingen bezig is geweest.
– Wat deed Noach in de ark?
– Vissen… – flapt Gert er op goed geluk uit.
– En haalde hij veel vis boven? – vraagt de leraar plagend.
– Nee, – weet Gert, – want hij had maar twee wormen.
Niet 100 procent
(Не сто процентов)
Een reporter vraagt aan een Indiaan in een reservaat (репортер спрашивает у одного индейца в резервации).
– Bent u honderd procent Indiaan (вы стопроцентный индеец)?
– Nee, – antwoordt de Indiaan. – Slechts vijfentachtig procent (нет, отвечает индеец, всего лишь на восемьдесят пять процентов).
– Hoe bedoelt u (что вы имеете в виду; bedoelen – иметь в виду, подразумевать)?
– Ik heb een houten been (у меня деревянная нога; hout – дерево /древесина/).
Een reporter vraagt aan een Indiaan in een reservaat:
– Bent u honderd procent Indiaan?
– Nee, – antwoordt de Indiaan. – Slechts vijfentachtig procent.
– Hoe bedoelt u?
– Ik heb een houten been.
Spieken
(Списывать)
Jantje komt thuis met de mededeling (Янтье приходит домой с сообщением) dat hij van school is gestuurd (что его из школы отправили /домой/: «что он отправлен…»).
– Wat heb je uitgespookt (что ты натворил; uitspoken – вытворять; spook – призрак, привидение; spoken – бродить, являться /о привидении/)? – vraagt moeder boos (спрашивает мать сердито).
– Ik heb gespiekt (я списывал) – biecht Jantje op (признается Янтье; opbiechten – признаться, сознаться; biecht – исповедь; biechten – исповедоваться) – Ik heb mijn ribben geteld (я посчитал мои ребра) tijdens het examen biologie (во время экзамена по биологии).
Jantje komt thuis met de mededeling dat hij van school is gestuurd.
– Wat heb je uitgespookt? – vraagt moeder boos.
– Ik heb gespiekt, – biecht Jantje op. – Ik heb mijn ribben geteld tijdens het examen biologie.
Niets vergeten
(Ничего не забыли)
Twee dierenartsen opereren een olifant (два ветеринара оперируют слона; dier – животное, зверь; arts – врач). Als het beest is dichtgenaaid, zegt de ene (когда животное зашито, говорит один; dicht – плотный; закрытый; naaien – шить):
– Deze keer hebben we geen instrumenten laten zitten (в этот раз мы не оставили инструменты сидеть = не забыли внутри).
– Nee, blijkbaar niet, maar waar is de verpleegster? – vraagt de andere (очевидно нет, но где медсестра? спрашивает другой; blijkbaar – очевидно, явно; blijk – знак, признак; verplegen – ходить/ухаживать /за больным/).
Twee dierenartsen opereren een olifant. Als het beest is dichtgenaaid, zegt de ene:
– Deze keer hebben we geen instrumenten laten zitten.
– Nee, blijkbaar niet, maar waar is de verpleegster? – vraagt de andere.
Volgen
(Наблюдать)
– Ik zal jullie nu een proef laten zien (я буду вам сейчас показывать: «давать/позволять видеть» один опыт; proef – проверка, испытание; проба; опыт, эксперимент; proeven – пробовать, испытывать) die niet zonder gevaar is (который небезопасен: «не есть без опасности»), – sprak de scheikundeleraar dramatisch (сказал учитель химии драматично = пафосно; scheikunde – химия: «наука о разделении/разложении /веществ/»; scheiden – отделять, разделять; /хим./ разлагать). – Als ze mislukt (если он: «она» не удастся) vlieg ik door het plafond (я вылечу через потолок). Komen jullie wat dichterbij (подойдете вы немного ближе = если вы…) dan kunnen jullie mij beter volgen (тогда вы сможете лучше следовать /за моим объяснением и моими действиями/ / за мной лучше следовать = вылетая за мной следом через потолок; volgen – следовать; следить, наблюдать)!
– Ik zal jullie nu een proef laten zien die niet zonder gevaar is, – sprak scheikundeleraar dramatisch. – Als ze mislukt vlieg ik door het plafond. Komen jullie wat dichterbij dan kunnen jullie mij beter volgen!
In de geschiedenisles
(На уроке истории 7 )
– Wat ben ik blij (как я рад; blij – радостный, веселый, blij zijn – радоваться) dat we niet in het jaar 3000 leven (что мы не в 3000 году живем; duizend – тысяча), – zegt een jongetje tegen zijn klasgenootje (говорит мальчишка своему однокласснику).
– Hoezo (как так/почему)?
– Stel je voor (представь себе; voorstellen) … dan zouden we nog veel meer geschiedenis moeten leren (тогда бы мы еще намного больше истории должны бы были учить)!
– Wat ben ik blij dat we niet in het jaar 3000 leven, – zegt een jongetje tegen zijn klasgenootje.
– Hoezo?
– Stel je voor, dan zouden we nog veel meer geschiedenis moeten leren!
Samenstelling
(Сложное слово 8 )
De onderwijzer zegt (учитель говорит; onderwijzer – учитель /в начальной школе/; onderwjzen – учить):
– Er bestaan woorden (существуют слова) die een samenstelling zijn van twee andere woorden (которые являются сложением двух других слов) zoals (такие как, например) bloempot (цветочный горшок), bloem en pot (цветок и горшок). Wie kan er nog een voorbeeld geven van een samenstelling (кто может здесь еще привести пример сложного слова)? Jantje is er als de kippen bij en antwoordt (Янтье уже тут как тут и отвечает; er als de kippen bij zijn – быть тут как тут: «как куры при /раздаче корма/»):
– Ik, meester (я, учитель). Kostuum (костюм)!
– Uit welke twee woorden bestaat dat (из каких двух слов это состоит)? – wil de onderwijzer weten (хочет знать = осведомляется учитель).
– Uit een broek en een vest, mijnheer, – antwoordt Jantje (из брюк и пиджака, господин, отвечает Янтье).
De onderwijzer zegt:
– Er bestaan woorden die een samenstelling zijn van twee andere woorden zoals bloempot, bloem en pot. Wie kan er nog een voorbeeld geven van een samenstelling?
Jantje is er als de kippen bij en antwoordt:
– Ik, meester. Kostuum!
– Uit welke twee woorden bestaat dat? – wil de onderwijzer weten.
– Uit een broek en een vest, mijnheer, – antwoordt Jantje.
Twe leeuwen
(Два льва)
Twee leeuwen wandelen over de Grote Markt in Brussel (два льва прогуливаются по Большому рынку в Брюсселе).
Zegt de ene leeuw tegen de andere (говорит один лев другому):
– Wat kunnen ze toch overdrijven (как могут они все-таки преувеличивать)! Ze zeggen dat het hier altijd zo druk is (они говорят, что здесь всегда так оживленно; druk – давление; беспокойный, оживленный; drukken – давить, жать). Kijk eens: geen mens te zien (посмотри-ка: ни души: «ни одного человека» не видно)!
Twee leeuwen wandelen over de Grote Markt in Brussel.
Zegt de ene leeuw tegen de andere:
– Wat kunnen ze toch overdrijven! Ze zeggen dat het hier altijd zo druk is. Kijk eens: geen mens te zien!
Vakantie
(Отпуск)
– Ben jij al met vakantie in Engeland geweest (ты бывал уже в отпуске: «с отпуском» в Англии)? – vraagt Dries aan zijn vriend (спрашивает Дрис у своего друга).
– Nee (нет).